Artikel van Jan Teeuwisse over Greta Cune
Zo nu en dan word je, als directeur van een kunstmuseum, de altijd weer onverhoedse en niet minder irritante vraag voorgelegd: 'Wat is kunst?' Zo'n onmetelijke vraag vraagt om een nuchter, welhaast benepen antwoord. Ikzelf duik dan het liefst in de analyse en probeer het van abstract naar figuratief te praten. Kunst - of het nu een bronzen ruiterstandbeeld is of een allerindividueelst concept dat halfgaar in een hersenpan blijft steken - kunst wordt gemaakt door kunstenaars. En die kunstenaars zijn mensen als iedereen, met dat verschil dat zij – kennelijk – een sterke behoefte voelen hun ervaringen, emoties, gevoelens, hersenspinsels, kijk op de wereld om te zetten in een van de vele media die deel uitmaken van het zich noch dagelijks uitbreidende conglomeraat dat met 'kunst' wordt aangeduid. Dat kunstenaars die onderscheidende urgentie voelen en deze beslist ten uitvoer moeten brengen, moge blijken uit het feit dat zij – en dat geldt voor de overgrote meerderheid - dit doorgaans onbetaald, of in ieder geval zeker onderbetaald doen tot aan hun dood, zonder ooit de zoete vruchten van het burgerlijk pensioen te hebben geproefd. Daarmee kiezen kunstenaars bewust voor een weliswaar bescheiden levenswandel die hen echter wel de geestelijke vrijheid biedt om die innerlijke zucht te bevredigen. De rest van de mensheid, die zich wel laat verleiden door de materiële bekoringen van een nieuwe sedan of een inbouwkeuken, levert daarvoor wel zijn vrijheid in. Een vrijwel vakantieloos bestaan in grijze systeemarchitectuur onder het juk van een baas is dan het lot en een, soms maniakaal nagestreefde, hobby moet zorgen voor het nodige zelfrespect. Een en ander verklaart waarom de mensheid bewonderend opziet naar die arme doch vrije en compromisloze kunstenaar. Zijn beroemdste vertegenwoordiger is natuurlijk Vincent van Gogh voor wiens museumpoort in Amsterdam zich dagelijks uren vóór de opening een internationale rij van bewonderaars vormt. In het algemeen kunnen de openbare kunstmusea – een fenomeen uit de late achttiende eeuw – gezien worden als de kathedralen van de moderne tijd waar men tegen betaling de eredienst voor de kunstenaar, onze verafgode medemens, kan bijwonen.
Greta Cune is één van die mensen die zich als kunstenaar onderscheidt van haar medemensen. Greta is niet gehuld in lompen, noch mist zij een oor maar zij is wel geboren met de natuurlijke aanleg, het talent én de wil om haar observaties, haar fascinaties in beeldende kunst vorm te geven. Afgezien van haar opleiding aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in De Haag is Cune's biografische achtergrond mij goeddeels onbekend. De jaren van haar opleiding en haar exposities wijzen er in ieder geval op dat zij een laatbloeier is. Ik baseer mij op haar foto's, tekeningen, prenten en textielschilderijtjes die ik vorig jaar zag op een kleine expositie onder de rook van Den Haag. Haar onderwerpen schijnen alledaags: mensen in een kerk, in een museum of op de markt, het plaveisel van een stad, bomen in een bos, de huid van een boom, takken bedekt met sneeuw, een landtong die als een pakketboot een meer in drijft, een strand met sporen van menselijke bewoning, enz., enz. Cune is gefascineerd door het wonder dat zich dagelijks voor haar voltrekt. Zij ziet wat iedereen zou kunnen zien maar niet ziet. Door goed te observeren en vervolgens te componeren maakt Cune uitsneden die de realiteit abstraheren, die het alledaagse tot een stil spektakel maken. In haar werk zoekt zij de tegenstelling, tussen natuur en kunstmatigheid, tussen orde en chaos, tussen glad en ruw, tussen recht en krom, tussen opzet en toeval, en telkens tracht zij de onderliggende structuur, de organisatie van het wonder bloot te leggen. Het bijzondere van Cune's werk is dat de beschouwer wordt uitgenodigd gezamenlijk de analyse op te stellen. Voor wie zich de moeite getroost is dit werk toegankelijk en een plezier om in meegenomen te worden. De ambachtelijke vertaling – in foto, tekening, prent of textiel – van dit esthetisch en intelligent oeuvre is uitstekend maar onnadrukkelijk en als vanzelfsprekend.
Zo nu en dan word je, als directeur van een museum dat drijft op de inzet van een grote groep vrijwilligers, gevraagd een stukje te schrijven in een catalogus of een woordje te spreken op een opening want onder die vrijwilligers schuilt nogal wat artistieke ambitie. Om precedentwerking te voorkomen maar vooral omdat er wat mijn betrokkenheid betreft een onderscheid moet blijven tussen kunst uit plezier en kunst uit noodzaak, heb ik mij tot op heden weten te drukken. Voor Greta Cune heb ik een uitzondering gemaakt omdat haar werk zich niet alleen als professioneel onderscheidt, maar het mij bovendien heeft getroffen door zijn eigenzinnig, authentiek, intelligent en kwalitatief evenwichtig karakter. Cune's fascinatie voor de wereld die haar omringt en haar vermogen dit in verschillende media van beeldende kunst poëtisch, soms fluisterend te verwoorden, komen voort uit een noodzaak en vormen – wat mij betreft - de waarborg voor een veelbelovende toekomst.
Jan Teeuwisse
Amsterdam 23 september 2007
|

|